- los
- los1{{/term}}〈de〉1 lynx————————los2{{/term}}〈bijvoeglijk naamwoord, bijwoord〉1 [niet stevig vastzittend] loose2 [niet bevestigd/gebonden] loose ⇒ free, undone 〈veter, knoop〉, 〈afneembaar〉 detachable, 〈roerend〉 movable3 [afzonderlijk] loose, separate ⇒ odd, single4 [niet strak gespannen] slack, loose5 [niet dicht/compact] loose6 [onsamenhangend] disconnected ⇒ disjointed 〈opmerkingen〉7 [leeg] empty, sold out8 [op zichzelf staand] independent ⇒ separate9 [niet stijf, sierlijk] informal ⇒ relaxed10 [oppervlakkig] casual ⇒ idle11 [losbandig] loose ⇒ lax, fast12 [met betrekking tot slaap] light♦voorbeelden:1 een losse tand • a loose toother is een schroef los • a screw has come loose2 los arbeider • casual/day labourer, odd-jobmanlosse goederen • loose/unpacked/bulk goodseen losse voering • a detachable lininghij schold op alles wat los en vast zat • he let forth a stream of abuselos! • let go!; 〈boksen〉 break!3 losse centen • loose change/coins〈van een krant/tijdschrift〉 losse nummers • single/odd issuesthee wordt bijna niet meer los verkocht • tea is hardly sold loose anymore4 de vingers los maken • loosen up one's fingers6 losse gedachten • stray thoughts7 het schip is los • the ship is emptyhij is los • he is (all) sold out8 een losse aantekening • an occasional note/jottingdat is niet los te denken van • this cannot be detached/dissociated fromlos van • apart from, besides〈informeel〉 ben je nou helemaal van God los? • have you gone out of your mind?9 een losse houding • an easy/a relaxed pose/attitude11 losse zeden • loose/lax morals¶ met losse handen rijden • ride with no handsze leven er maar op los • they live from one day to the nexterop los slaan • hit outerop los schieten • fire/blaze awayop iemand los slaan • weigh/pitch into someone
Van Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels. 2015.